In een rustige straat in een klein dorp in Gelderland woont Elisabeth (84) nog steeds zelfstandig in een twee-onder-een-kapwoning. De lange oprit naast het huis is niet meer nodig, autorijden doet ze sinds een jaar niet meer. Met pijn in haar hart heeft ze haar auto aan een van haar kinderen gegeven. Want ongelukken maken wil ze voorkomen. Vier dagen in de week is ze nog actief met bridgen. Aan de muur hangen twee klokken. De ene geeft de Nederlandse tijd aan, de andere de Australische. Haar zoon is geëmigreerd naar Australië; zelf is ze er ook geweest. De muur hangt vol foto’s: haar trouwfoto uit de jaren ’50 en foto’s van haar kinderen en kleinkinderen. Haar man overleed in 1972, een verdrietige periode die tegelijkertijd voor een kentering in haar leven heeft gezorgd. Hoe anders zou haar leven geweest zijn als ze dit niet had meegemaakt?
“Ik ben tijdens onweer in Loo geboren, vertelde mijn moeder vroeger. In die tijd had je geen auto en telefoon was er ook nauwelijks. Dus stapte mijn vader op de fiets om de huisarts te gaan halen. Mijn ouders hadden een tuinderij, waar ik ook veelvuldig heb geholpen met het plukken van bessen, bonen hakken of plukken. Als je uit school kwam dan moest je helpen, dat was heel gewoon. Ik ben opgegroeid in een klein gezin, ik had alleen een broer, die tweeëneenhalf jaar ouder was dan ik. Dat was vrij bijzonder voor die tijd, toen de pastoor nog langs kwam om te vragen waarom er niet meer kinderen kwamen. Mijn ouders waren daar heel resoluut in: ‘We zetten geen kinderen op de wereld als we die geen goede toekomst kunnen bieden’. Mijn ouders trokken zich niets aan van wat anderen daarvan vonden. Tot aan de Tweede Wereldoorlog leefden we heel rustig in Loo aan de dijk.”
Oorlogstijd
“Tot dat de Duitsers binnenvielen en ook ons huis bezetten. Wij sliepen op bedden van stro in de schuilkelder, die mijn vader aan het eind van het erf zelf had gebouwd. Aan het eind van de oorlog moesten ook wij evacueren. We hebben bij verschillende gezinnen onderdak gekregen, mensen waren heel hulpvaardig. Dat was een spannende tijd. Je wist nooit wanneer het weer granaten ging regenen. Toen we terugkeerden naar ons huis bleek dat de voorkant van het huis verwoest was. Ook de glazen bakken waarin de groentes verbouwd werden. Alles was kapot. Mijn ouders hebben toen alles weer zelf opgebouwd.”
Huishouding
“Na de oorlog ging ik naar de huishoudschool, en mijn broer naar de tuinbouwschool. Als meisje had je daar niet zo’n stem in als tegenwoordig. Je ging toch trouwen, dus dan moest je goed zijn in het huishouden. Vooral in naaien, dat was belangrijk. Dat vond ik wel jammer, sterker nog, ik vond het een gemis dat ik niet door kon leren. Ik trouwde midden in de jaren ‘50, verhuisde naar een dorpje verderop en kreeg twee kinderen. Ook in die tijd was dat nog vreemd en kwam de pastoor langs om de slaapkamer te inspecteren en te kijken wat we zoals lazen. Net als mijn moeder liet ook ik mij daar niet door van de wijs brengen. De kerk had niets met ons privéleven te maken. In die tijd bestond mijn leven vooral uit het huishouden. We hadden kokosmatten op de grond, die moest je er iedere week uithalen om te kloppen. Er moest geschrobd en gedweild worden; wassen deed ik met een wasbord. Ik was altijd in de weer. Voor de kinderen moest ik kleren breien en naaien, tot het moment kwam dat ze die niet meer wilden dragen.”
Verdriet
“Dat gemis van een opleiding werd nog sterker toen ik op mijn 41e weduwe werd en thuis zat. Ik ben ook nooit hertrouwd en heb mijn kinderen altijd voorop gesteld. De vrijheid wende snel, en de eenzaamheid heb ik op de koop toe genomen. Financieel was alles goed geregeld, maar ik wilde meer, iets met mensen doen. Het eerste jaar na het overlijden van mijn man was zwaar, je leeft in een soort roes. Mijn familie bedoelde het goed, hoor. Iedere zondag bracht mijn broer mijn ouders naar mij toe. Ook de familie van mijn overleden man kwam vaak langs. Zodat ik niet alleen was. Maar niemand begreep wat er echt in mij omging. Een keer flink uithuilen en praten over wat er in me omging was er niet bij. Dat deed je niet. Huilen deed ik ’s nachts, alleen in bed. Het is geen verwijt, maar zo was het gewoon. Wat mij er uiteindelijk bovenop geholpen heeft, is dat ik ben gaan werken.”
Werk
“Via het Rode Kruis heb ik een cursus gevolgd en ben ik bij het bejaardentehuis, als vrijwilliger gaan werken. Daar zaten destijds mensen die vitaler waren dan de mensen die tegenwoordig in een bejaardentehuis wonen. Ik verzorgde allerlei cursussen: breien en naaien voor de dames en figuurzagen en vogelhuisjes maken voor de heren. Ik was er heel druk mee, want naast de uren in het tehuis moest je ook nog voorbereidingen treffen en spullen inkopen. Dat heb ik tot 1995 volgehouden.”
Reizen
“Ook ben ik gaan reizen. In de jaren ’70 met mijn twee kinderen met de bus naar Oostenrijk en later ook alleen naar Australië. Ik ben nog 10 jaar actief geweest bij de kegelbaan en daarna gaan bridgen. Daar moest ik ook weer een cursus voor volgen, want bridgen doe je niet zomaar. Van iemand die veel thuis zat, ben ik veranderd in een ontwikkelde en zelfstandige vrouw.
Ik denk dat ik dat ik ook van mijn moeder heb meegekregen. Dan ging dat vuistje omhoog en zei ze: ‘Moed houden en doorzetten.’ En ‘zit niet bij de pakken neer.’ Dat was haar motto. Ze is er dik in de honderd mee geworden. En ze had ook recht van spreken vond ik: ze kreeg kinderen tijdens de crisis in de jaren ’30, vervolgens moest ze haar gezin beschermen gedurende de Tweede Wereldoorlog. Ze heeft het verre van makkelijk gehad. Ook ik ben niet bij de pakken neer gaan zitten. Het verlies van mijn man was zwaar, maar het heeft me uiteindelijk ook heel veel gebracht.”
Geef een reactie